A. Wat neem ik waar?

Samen actief in de gemeenschap

We doen in onze antroposofische gemeenschap veel samen. We vieren jaarfeesten, we gaan samen naar de dagopening, er zijn allerlei culturele activiteiten die we samen actief  vormgeven. We zijn een grotere gemeenschap. In de gemeenschap heeft iedereen een belangrijke bijdrage. Ook als iemand een meervoudige beperking heeft, of niet kan praten, heeft deze persoon een bijdrage aan de groep. In de oefening hieronder kan je naar de rol van iedere cliënt kijken.

Oefening waarnemen: (hoe) is iedereen betrokken en actief?

Neem een situatie waarin je met een groep cliënten bij elkaar bent. Bijvoorbeeld een maaltijd, een werksituatie of een vrijetijdsactiviteit:

  • Neem iedereen even in je op. Zijn alle personen betrokken bij de activiteit? Doet iedereen op zijn of haar manier mee? En zo ja, waar merk je dat aan? Denk er hierbij aan dat betrokken zijn niet hoeft te betekenen dat iemand heel actief bezig is. Meegenieten is ook een vorm van betrokkenheid.
  • Zijn er cliënten die niet betrokken zijn bij de activiteit/situatie? Zo ja, hoe komt dat? Heeft dit te maken met de persoon of met de activiteit of met de manier waarop de activiteit wordt aangeboden? Of met iets anders?
  • Bespreek je waarneming met een collega. Hebben jullie hetzelfde beeld van de situatie? Hoe zouden jullie de betrokkenheid van cliënten kunnen vergroten?

Begeleider: Om het verschil te maken met reguliere zorg: dat iedereen in staat is om iets te betekenen voor een ander. Iedereen is in staat om een schakel te zijn in de ketting, hoe klein zijn aandeel ook is.

In het voorbeeld hieronder is te lezen dat het heel belangrijk is om goed waar te nemen. Door te kijken naar iemands gedrag, behoeften en karakter, kun je tot een zinvolle activiteit of zinvol werk komen dat echt past bij deze persoon.

Voorbeeld: Werken op de boerderij

Gyan werkt al enige tijd mee in het groenonderhoud, maar hij lijkt zijn draai maar niet te kunnen vinden. Hij fietst zelf vanuit zijn woonhuis naar zijn werk, maar hij komt vaak te laat aan. Zijn begeleiders zorgen dat hij op tijd vanuit huis vertrekt, maar onderweg komt hij altijd wel iemand tegen met wie hij aan de praat raakt. Tijdens het werken klaagt hij regelmatig over dat hij het koud heeft en zijn werktempo is laag. Tijdens het werk valt op dat hij vaak bezig is met andere dingen. Zoals spulletjes opruimen en koffie maken. Als er iemand langs komt, vertelt hij uitgebreid over de zorgboerderij waar hij werkt en wat een mooie plek het is. Tijdens een evaluatie vertelt Gyan dat hij het groenonderhoud eigenlijk helemaal niet leuk vindt. We besluiten hem daarop een andere rol binnen het werk te geven die aansluit bij wat Gyan laat zien: Gyan wordt gastheer van de  zorgboerderij. Sindsdien heet Gyan alle bezoekers van de boerderij welkom, geeft hij rondleidingen aan gasten en nieuwe collega’s, zorgt hij voor de koffie en de thee en doet hij kleine huishoudelijke klusjes. Dit doet Gyan met veel enthousiasme en plezier. Gyan heeft nu helemaal zijn plek op de zorgboerderij gevonden.

Heeft jouw cliënt de juiste plek gevonden in zijn werk? Weet jij wie hem steun geeft op zijn werk als het even niet gaat?

B. Wat voel ik?

Het ritme van de seizoenen en de jaarfeesten

Het ritme van de jaarfeesten helpt de cliënt om zich te oriënteren in de tijd. Elk jaarfeest heeft zijn vaste rituelen en gewoonten. Het vormt de rode draad van het culturele leven in onze gemeenschap. Het geeft ook inhoud aan onze antroposofische identiteit. We ervaren elkaar als gemeenschap door samen de jaarfeesten te vieren. Ik voel me onderdeel van deze gemeenschap. De mensen kennen mij en begroeten me. Ik hoor erbij.

Voel jij je onderdeel van de gemeenschap? Hoe voelt het om op deze plek te werken met elkaar?

Cliënt: Het is fijn om onderdeel te zijn van een groep waarin je anderen helpt groeien. Daardoor groei ik ook. Ik ervaar dat iedereen deel is van de gemeenschap, iedereen doet ertoe op zijn/haar eigen unieke manier en we laten zo samen de gemeenschap tot bloei komen. Er is volledige aandacht en bewustzijn voor elkaar binnen de gemeenschap. Iedereen kent je en is betrokken. Ik ben geen nummer. Het is persoonlijk, ik word gezien als mens en niet in mijn beperking, en dat voel ik. De dagopening is het moment waarop we gezamenlijk de dag beginnen. Dit zorgt ervoor dat we als gemeenschap ons verbinden met elkaar.

Hoe ervaar jij de dagopening? Hoe voelt het om dit met elkaar te doen?

C. Wat weet ik?

Ritmes en gewoonten in het dagelijks leven

Alle dagelijkse ritmes en gewoonten geven houvast, herkenning en vertrouwdheid. Ritme is een essentieel aspect in de antroposofische zorg. Ritme komen we overal in de natuur tegen: de zonsopgang en ondergang en de seizoenen en jaarfeesten die daarmee verbonden zijn. Ook in ons menselijk lichaam vinden we allerlei ritmes, bijvoorbeeld de bloedsomloop die verbonden is met onze ademhaling en hartslag. De essentie van een ritme is dat het ons ‘draagt’. Een gezond ritme houdt onze energie en vitaliteit op orde. Dit principe vormt de basis van de antroposofische zorg. Met een herkenbaar ritme en bewuste aandacht geven we vorm aan al onze activiteiten. Dit werkt versterkend in onze gezondheid en in ons welbevinden. Terugkerende gewoontes bieden houvast en geven voor veel cliënten een oriëntatie in de tijd van de dag of het jaar.

Welke ritmes herken jij in jouw werk? En welk ritme is voor jou belangrijk in jouw eigen dagelijkse leven?

Het dagelijks ritme van jouw cliënt

Het is belangrijk om inzicht te hebben in het dagelijkse ritme van jouw client. Onderstaande vragen helpen je om te kijken: wat weet ik al van het dagelijkse ritme van de cliënt? Kijk ook in het dossier wat erover in staat.

  • Hoe is het dagelijkse ritme van jouw bewoner?
    Bij welke activiteiten en gebeurtenissen doet hij mee? Wat is belangrijk voor hem? Waar is hij goed in en waar wordt hij blij van? Heeft hij wensen voor zijn toekomst?
  • Wat heeft hij nodig om actief te worden?
    Moet jij actief iets aanbieden of doet hij zijn eigen activiteit als jij in zijn nabijheid ook actief bent? Of wil hij liever zelfstandig aan de gang zonder jouw directe bemoeienis? Is jouw interesse genoeg om hem te stimuleren actief te worden?
  • Heeft hij gezonde dagelijkse gewoonten en ritmes?
    Wat doet hij goed, waar heeft zijn dagelijkse gewoonte een positieve invloed op hem? Zijn er factoren die verstorend zijn voor zijn gezondheid? Wat vindt hij hier zelf van? Heeft hij er last van of hebben wij daar moeite mee? Wat zou volgens jou beter zijn voor hem en voor zijn gezondheid? Hoe zou je dit kunnen beïnvloeden of bespreekbaar kunnen maken? Hoe bouw je samen een gezond ritme op?
  • Welke talenten en interesses heeft hij?
    Wat is hierover bekend? Wat weet zijn familie hierover? Weet je wat hij al allemaal heeft gedaan en meegemaakt in zijn werk of school? Wat zegt hij er zelf over of wat laat hij zelf zien? Welke wensen heeft hij of zie je bij hem?
  • Hoe vult hij zijn vrije tijd in?
    Weet je wat zijn hobby’s zijn en hoe deze ontstaan zijn? Wat zegt de client er zelf over of wat laat hij zien in de praktijk?
  • Heeft hij activiteiten met familie of met vrienden?
    Weet je wat zijn gewoonten zijn in het contact met zijn familie of vrienden? Heeft hij ook activiteiten met anderen buiten zijn werk of school en de familie? Hoe doet hij dat? Welke steun heeft hij hierin nodig?

Hoe is jouw cliënt betrokken bij de activiteiten in de gemeenschap? Sluiten deze aan bij zijn behoefte? Welke ritmes en gewoonten zijn voor hem van betekenis? Heeft hij nog wensen op dit vlak?

Begeleider: Contact met familie is belangrijk, die staan heel dichtbij en zijn nauw betrokken.

Ervaringsleren

Het actief worden heeft ook een lerend aspect. De vraag is: hoe leren mensen? Veel mensen leren op basis van het opdoen van ervaring (ervaringsleren). Je doet de dingen voor, ook door dingen samen te doen. Wij vertellen vaak wat cliënten moeten doen, maar je kan het ze vaak beter laten zien (voordoen). In onderstaand voorbeeld wordt duidelijk hoe belangrijk het is om het ritme van de cliënt te volgen en wat de kracht van voordoen is.

Voorbeeld ervaringsleren: Het verhaal van de appeldeler

Iedereen heeft een vaste plek aan de werkbank en iedereen weet precies wat er moet gebeuren: appeltaarten maken. De taken zijn duidelijk verdeeld. Willemijn schilt de appels voor de taarten met een eenvoudig maar heel praktisch instrumentje: je klikt de appel erin en draait hem met een slingertje langs een scherp mesje dat dun is afgesteld. Willemijn is er heel vaardig in. Het laatste deel van haar taak is de appels in kleine stukjes snijden, klaar om in de appeltaartvorm te leggen. Willemijn snijdt ook weer zeer vaardig met een klein mesje de appels in mooie kleine stukjes.

De bakker heeft het snijden van de appels al een tijdje waargenomen en denkt dat een handig dingetje Willemijn zou kunnen  helpen: een appeldeler. Op een dag laat de bakker de appeldeler aan Willemijn zien en doet meteen even voor hoe het werkt. Hij pakt de appel die ze net heeft geschild en in stukjes wil gaan snijden, zet de appeldeler erop en kijk: in één beweging is de appel in mooie gelijke stukjes. Willemijn staart er verbijsterd naar en rent weg.

Een medewerker van de bakkerij gaat naar haar toe en vraagt wat er aan de hand is. Willemijn geeft geen antwoord, ze blijft voor zich uit kijken. Ze kan niet spreken. Als de medewerker zegt dat ze samen weer teruggaan naar de bakkerij loopt Willemijn zonder protest mee. Ze neemt haar plaats aan de werkbank weer in en pakt haar taak weer op. Ze snijdt de appels met het mesje in kleine stukjes….

Overweging: het initiatief van de bakker om Willemijn het werk wat makkelijker te maken is goed te volgen. Voor ons. Voor Willemijn niet. Willemijn denkt niet in termen van  makkelijker en efficiëntie. Niet dat ze niet wil leren maar ze wil haar ritme en wat ze gewend is graag vasthouden. Dat is veilig en als het veilig is, is het goed. En als het goed is, dan kun je leren, dat is haar ervaring. Want als je wilt leren, dan moet je een beetje loskomen van wat je al kent.
De bakker kan eerst zelf appels met de appeldeler gaan snijden, Willemijn daarop attent maken en dat een tijdje blijven doen. Als hij dan een andere appeldeler in de buurt van  Willemijn neerlegt, haar vertelt dat dat haar appeldeler is en dat ze die kan gebruiken als ze dat wil, dan kan Willemijn zelf bepalen wat ze gaat doen. We kennen Willemijn goed genoeg om te weten dat haar nieuwsgierigheid de overhand zal krijgen en dat zij op haar moment, in haar tempo, de nieuw aangereikte snijmethode gaat uitproberen. Of ze het met de hand snijden helemaal zal loslaten, dat weten we nog niet.

Begeleider: De zorgboerderij is als de bodem waar alles op gebouwd kan worden. Hierin kan iedereen ontwikkelingsgericht bezig blijven. Of het nu gaat om een klein zaadje in een pot doen of om sjouwen met kruiwagens. Iedereen op de boerderij kan zijn eigenheid ontdekken en ontwikkelen en de eenheid van hart, hoofd en handen ervaren. De mooiste producten worden gemaakt met de mooiste materialen en met mooie mensen samen.Begeleider: De zorgboerderij is als de bodem waar alles op gebouwd kan worden. Hierin kan iedereen ontwikkelingsgericht bezig blijven. Of het nu gaat om een klein zaadje in een pot doen of om sjouwen met kruiwagens. Iedereen op de boerderij kan zijn  eigenheid ontdekken en ontwikkelen en de eenheid van hart, hoofd en handen ervaren. De mooiste producten worden gemaakt met de mooiste materialen en met mooie mensen samen.

D. Wat doe ik?

Wat je samen gaat doen, dat kun je als begeleider zelf en samen met de cliënten bedenken.

Hieronder staat een mooi voorbeeld van het samen organiseren van activiteiten.

Voorbeeld: Samen jaarfeesten vormgeven

Tot een paar jaar geleden werden de jaarfeesten bij ons centraal georganiseerd door de werkgroep cultuur. Nu doen we dit met elkaar als gehele gemeenschap. We wilden vernieuwing en betrokkenheid van bewoners en medewerkers bij jaarfeesten stimuleren. Daarom is het een gezamenlijke verantwoordelijkheid gemaakt. We hebben zes clusters en elk cluster is verantwoordelijk voor de organisatie van de jaarfeesten in een bepaalde periode in het jaar. Zo kun je je ook verbinden met een seizoen en voel je hoe dat in jezelf doorwerkt. Na een aantal jaar verschuift het, en krijgt elk cluster nieuwe jaarfeesten toegewezen. Dit is verfrissend voor jezelf en de organisatie.

Nu kun je zelf aan de slag gaan, samen met je cliënt. Het doen van kleine eenvoudige activiteiten hoort hier ook bij. De tafel dekken, het washandje vastpakken dat aangereikt wordt. Het gaat erom dat de persoon dat doet wat hij kan. Onderstaande oefening helpt je hierbij.

Ermee aan de slag: Waar en hoe kan jouw cliënt actief worden en mee doen?

Kies een activiteit die je nader wilt onderzoeken (in huis, op het werk, in de gemeenschap of ergens anders). Je kunt deze keuze ook samen met jouw cliënt maken. Dan doe je dit onderzoekje samen. Onderzoek wat hij of zij anders wil. Kijk waar zijn of haar betrokkenheid verbeterd kan worden.

Wat heeft de cliënt nodig om mee te doen?
Hoe neem je hem/haar mee? Hoe kan deze persoon ‘warm’ worden voor deze activiteit? Waardoor komt hij/zij op gang? Waar wordt hij/zij zelf actief door? Waarin toont hij/zij
initiatief?

Kun je de omgeving zo inrichten dat het helpend is?
Welke begeleidingsstijl van jou sluit aan en is ondersteunend voor de cliënt? Wanneer en hoe stap jij in zodat de activiteit lukt? Wat werkt verstorend? Hoe kun je dat beïnvloeden?

Reflectie
Kijk terug op je ervaring (als het kan samen met de cliënt). Wat zijn je leerpunten? Waar ben je tevreden over en wat wil je behouden?

Begeleider: Een autistische man legt de hand op de schouder van een blinde medebewoner waardoor deze mee kan lopen naar de werkplaats. Bewoners begeleiden elkaar. Verschillende bewoners maken het mogelijk dat ze iets voor elkaar betekenen. Ze ontwikkelen zich aan elkaar: bewoners onderling, medewerkers onderling, bewoners en medewerkers onderling.

E. Wat doet het met mij?

Ben je tevreden over je werk?

Als je merkt dat je werk moeizaam gaat, is het helpend om daarover in gesprek te gaan. Dat is allereerst ‘in gesprek gaan met jezelf’. Je vraagt je bij jezelf af hoe het met je is en hoe je erbij zit. Je kunt met je naaste collega’s je situatie delen en vragen om mee te kijken. 

Reflectie: Onderzoek hoe het gaat met je eigen werksituatie. Wat kun en wil je daarin doen en leren? Wil je iets veranderen?

  • Wat is jouw bijdrage in je werksituatie?
  • Voel je je nog betrokken?
  • Waar heb jij plezier in en waar krijg je energie van?
  • Waar neem jij het voortouw omdat je dit leuk vindt om te doen en omdat jij daar goed in bent?
  • Wordt jouw deskundigheid gezien door je collega’s?
  • Wat wil je zelf nog leren in jouw werksituatie/werkomgeving?
  • In welke situatie kun je die leerervaring opdoen?
  • Wat heb jij nodig om je dagelijks werk met energie goed te kunnen blijven doen? Zoek naar mogelijkheden om je vragen bespreekbaar te maken. Bijvoorbeeld met je collega’s, met je leidinggevende of een persoon die je dit toevertrouwd. Houd het niet bij jezelf.

Samenvatting

In onderstaande tabel zie je in de kolom ‘Samen actief worden/ gemeenschap’ de samenvatting van dit hoofdstuk.

camino 08 03

Werken met Camino en het Antroposofisch begeleidingshuis

Zijn er onderwerpen waar je meer over wilt weten? Neem dan een kijkje in www.werkenmetcamino.nl het digitale antroposofische begeleidingshuis.

Camino

Met de download link hier onder kun je de Camino in PDF formaat downloaden. Dit betand is 10 Mb groot. Wil je liever de Camino als papieren versie ontvangen? Kies dan de button 'Bestel Camino'.

Download Camino (PDF)Bestel Camino